Stichting Eerherstel Joodse begraafplaats Zeeburg

grafstenen

Portretten van begravenen op Zeeburg

Voor het boek Zeeburg - Geschiedenis van een joodse begraafplaats 1714-2014 (zie Bronnen) schreven Bart Wallet en Paul van Trigt een aantal portretten van personen die op Zeeburg zijn begraven. Hieronder een selectie daaruit, aangevuld met een portret van de website JoodsAmsterdam.nl.

Circusartiest Jacques Schuitenvoerder (1846–1911)

Jacques Schuitenvoerder

Eén blik op de krantenberichten naar aanleiding van het overlijden van Jacques Schuitenvoerder in 1911 maakt duidelijk hoe deze man herinnerd zou worden: als ‘August de Domme’ uit een circusvoorstelling van Carré. Schuitenvoerder moet dit personage, ‘de zwijg-clown, die het altijd druk heeft, allen helpen wil, niets doet en steeds komt als het gedaan is, werkende met het onnoozelste en domste gezicht, alsof hij geheel in het werk opgaat’, op formidabele wijze hebben gespeeld. Hij verwierf er een brede bekendheid mee.

Jacques Schuitenvoerder werd op 22 oktober 1846 te Brussel geboren als de zoon van de circusartiesten Simon Isaac Schuitenvoerder en Elisabeth van Heeks. Jacques ging vanaf 7-jarige leeftijd optreden in het circus van zijn vader. Op 18-jarige leeftijd trouwde hij met Theresia Blanus. Twee jaar daarna ging hij voor het circus van Corty-Althoff werken, maar al snel werd hij ontdekt door Oscar Carré. Met het Koninklijke Nederlandse circus Carré trad Schuitenvoerder op in heel Europa. Volgens de overlevering liet hij als August de Domme in Wenen de keizer van Oostenrijk ‘onbedaarlijk’ lachen. In deze periode maakte hij ook furore als ‘de Zeeuwsche boer te paard’. Schuitenvoerder deed het publiek versteld staan: ‘Hij was één met zijn paard: hij stond er op, al liep het nog zoo hard, als op vaste bodem, danste er op, deed er op alsof hij dronken was, en bleef ten slotte onbewegelijk op één been er op staan, bij den snelsten draf.’

Schuitenvoerders leven kreeg een andere wending na een ernstig spoorwegongeluk in 1891, dat hem traumatiseerde. Met steun van Oscar Carré opende hij een koffiehuis, maar dat werd geen succes. Dankzij de steun van de familie Carré kon hij in Amsterdam toch nog een ‘rustig leven’ leiden: hij ging op de zolder van Carré wonen en knipte de kaartjes van het circus. In 1910 werd hij ziek en moest hij opgenomen worden in het Israëlitische Ziekenhuis. Hij takelde snel af. Eind januari 1911 overleed hij op 61-jarige leeftijd. Zijn kist werd in een met kransen van oud-collegae uit de circuswereld beladen voertuig naar Zeeburg vervoerd. Van Jacques Schuitenvoerder is geen grafsteen bewaard gebleven.

(Bron: Zeeburg – Geschiedenis van een joodse begraafplaats 1714-2014, blz. 183-185, geschreven door Paul van Trigt.

De levenloze zoon van Jonas Arons (1895)

Iets van de armoede in joods Amsterdam wordt zichtbaar in het verhaal van de diamantbewerker Jonas Arons. Op 12 april 1895 deed hij bij de gemeente Amsterdam aangifte van de geboorte van een levenloze zoon. Vervolgens vervoegde hij zich bij de nihs (joodse gemeente) om verlof te krijgen zijn kind te laten begraven op Zeeburg. Daarbij bleek dat hij een schuld bij de joodse gemeente had van 68 gulden, terwijl hij bovendien vier gulden diende te betalen als begrafeniskosten. De voorzitter was genegen om in dit geval alleen de onmiddellijke betaling van de vier gulden te eisen, maar ook dat bleek voor Arons niet op te brengen.

Hij begaf zich vervolgens naar Zeeburg, waar hij om half zeven ’s avonds – even voor het ingaan van sjabbat – de bewaarder het verlofbiljet van de burgerlijke stand liet zien. Omdat het verlof van de nihs ontbrak, weigerde beheerder Verduin echter het lijkje aan te nemen. Arons schoof het vervolgens onder de schutting door en keerde terug naar de stad. Via Verduin, het bestuur en de burgemeester van Diemen kwam de zaak bij de officier van justitie terecht, die Arons ontbood en scherp waarschuwde zoiets nooit meer te doen.

(Bron: Zeeburg – Geschiedenis van een joodse begraafplaats 1714-2014, blz. 180, geschreven door Bart Wallet.

De mediene: Levij Abraham Levison (18-4-1812 – 10-10-1883)

steen Levij Levison

Op Zeeburg liggen veel joden van buitenlandse herkomst en uit de mediene begraven. Aangezien Amsterdam een wereldstad was en de joodse gemeenschap voor een belangrijk deel uit migranten bestond, wekt het geen verbazing dat mensen uit Duitsland, Polen, Litouwen en Hongarije op een joodse begraafplaats in Amsterdam liggen. Ook joden uit de mediene (de joodse gemeenschappen buiten Amsterdam) die tijdens hun verblijf in Amsterdam stierven, werden geregeld op Zeeburg begraven. Vermoedelijk waren deze mensen vaak arm. Er was geen geld om het stoffelijk overschot te vervoeren naar de plaats van herkomst.

Een bekend voorbeeld uit de mediene is Levie Abraham Levison, die in 1884 op Zeeburg begraven werd. Waarom Levison uit Culemborg (destijds Kuilenburg) naar Amsterdam vertrok, is onduidelijk. Hij was sterk verankerd in Culemborg. Zo nam hij een belangrijke positie in in de algemene rederijkerskamer Vondel. Bekend was ook zijn inzet voor het koningshuis. Hij haalde in 1864 de krant doordat hij samen met Mozes Wijzenbeek een gedicht naar het koninklijk paar had gestuurd en daarvoor hartelijk werd bedankt. In 1873 stond hij kandidaat voor de commissie die de feesten moest organiseren ter ere van het 25-jarig koningschap van Willem III. 
Voor het verwerven van zijn sociale positie was Levison ongetwijfeld veel dank verschuldigd aan zijn vrouw Naatje Wijzenbeek, lid van een geziene joodse familie in Culemborg. Uit dit huwelijk werd in 1850, Levison was toen 38 jaar, een tweeling geboren: Meyer en Henriette. Levison had niet alleen zijn plaats in de Culemborgse samenleving, maar als godsdienstonderwijzer, sjouchet (ritueel slachter) en voorzanger was hij ook en vooral een centraal figuur in de lokale joodse gemeente. Toen in 1868 een nieuwe synagoge geopend werd, werd aan hem de eervolle chaweertitel verleend. Bij zijn vertrek naar Amsterdam was hij 43 jaar godsdienstonderwijzer geweest. Aanvankelijk als onderwijzer van een joods schooltje en vanaf 1857 als docent joodse les op de openbare lagere school. Zijn zoon Meyer volgde hem op, maar dat werd geen succes omdat die ook al snel het plan opvatte om naar Amsterdam te vertrekken.”

Aldus Paul van Trigt in Zeeburg – Geschiedenis van een joodse begraafplaats 1714-2014, blz. 173-175).

Dit verhaal verdient enige aanvulling, en een kleine correctie. Voor zover te achterhalen valt, kregen Levij (zoals zijn naam in officiële akten gespeld wordt) en Naatje tussen 1846 en 1863 tien kinderen, van wie er drie als baby of peuter stierven. Van de overgebleven zeven wonen er eind jaren 1870 drie in Amsterdam: Saartje, Abraham en Izaak. Saartje is gehuwd met onderwijzer Aron Blitz, en Abraham, werkzaam als ‘bediende’, woont bij hen in. Het is goed denkbaar dat dat de reden is waarom Levij en Naatje in maart 1883 naar Amsterdam verhuizen, waar ze met hun ongehuwde dochters Flora en Rosette even in de Damstraat wonen om dan in mei te verhuizen naar de Kloveniersburgwal 38, waar dochter Betje en zoon Meijer bij hen komen wonen. Meijer is onderwijzer. Zoon Izaak, gehuwd inmiddels, en werkzaam als ‘koopman’, woont even verderop, op nummer 22. In oktober 1883 (en niet 1884, zoals Van Trigt schrijft) overlijdt Levij. Hij wordt begraven op Zeeburg, evenals later, in 1905, zijn vrouw Naatje. Dochter Betje wordt in 1885 opgenomen in het N.I. Krankzinnigengesticht in Amsterdam.

De grafsteen van Levie Abraham Levison is bewaard gebleven en is gerestaureerd (zie foto).

Rabbi Chaim Breit (ca. 1826–1884)

Hoe komt iemand uit een klein Galicisch sjtetl in Amsterdam terecht? In het geval van rabbi Chaim ben David Breit zullen we dat waarschijnlijk nooit precies weten. Mogelijk voegde hij zich in de vluchtelingenstromen die na de pogroms van 1881 richting West-Europa gingen. Zeker is in ieder geval dat Chaim Breit op doorreis was en aan de vooravond van Rosj Hasjana 5744 zijn laatste adem uitblies in Amsterdam.

Hij was afkomstig uit Dukla, tegenwoordig een Pools stadje aan de Slowaakse grens. Het merendeel van de bevolking was joods; in 1880 woonden er 3007 mensen, waarvan 2410 joden. Breit kende een belangrijke voorganger. De befaamde Amsterdamse opperrabbijn Arjeh Leib Löwenstam was ook ooit in 1719 zijn rabbinale loopbaan in Dukla begonnen. Breit was echter in Dukla nooit formeel als rabbijn in dienst bij de joodse gemeente.

steen Chaim Breit

Toch heeft hij in orthodoxe kringen een zekere bekendheid opgebouwd. Dat heeft hij te danken aan het commentaar Tsapachat Hasjemen, het oliekruikje, waarin hij een uitleg geeft van het boek Kad ha-kemach, het meelvat, van de dertiende-eeuwse Sefardische rabbijn Bachja ben Asjer. Bachja had daarin een zestigtal derasjot, preken, verzameld die hij in de loop der jaren in Zaragoza had gehouden. Daarin verwerkte hij op creatieve wijze kabbalistische ideeën. Breit bouwde daarop voort en legde dat voor de negentiende-eeuwse lezers precies uit. In 1880 verscheen het in Lemberg, uiteraard samen met de preken van Bachja ben Asjer. Volgens een hedendaagse rabbijn, Shlomo Eliëzer Margoliot, is het commentaar als honing voor de keel.

In 1884 overleed rabbi Chaim Breit op 58-jarige leeftijd in de Nieuwe Kerkstraat 135, in een wijk waar destijds veel Oost-Joodse migranten woonden, en werd op Zeeburg begraven. Zijn vrouw Hanna Meller bleef alleen achter. Helemaal onopgemerkt was Breit in Amsterdam niet gebleven: Liepman Philip Prins zorgde ervoor dat er een zerk op zijn graf werd geplaatst die zijn verdiensten tot uitdrukking liet komen. De grafzerk is nog aanwezig en is bij de herstelwerkzaamheden gerestaureerd (op de foto’s de zerk voor en na restauratie).

(Bron: Zeeburg – Geschiedenis van een joodse begraafplaats 1714-2014, blz. 178-179, geschreven door Bart Wallet.

Zonder nakomelingen: Meijer Barber (1846–1912)

steen Meijer Barber

Meijer Barber werd in Amsterdam geboren op 29 juni 1846. Hij was de zoon van Kalman Barber, kruier van beroep, en Jansje Soezan. Vader was 26 toen Meijer geboren werd, moeder 23 en zij waren nog niet getrouwd. Meijer werd door zijn vader erkend toen het in april 1848 tot een huwelijk kwam. Meijer kreeg nog vier zussen en drie broers die bijna allemaal jong tot zeer jong overleden: Joel (1850-1886), Helena (1853-1863), Rachel (1855), Naatje (1857), Mozes (1858-1894), Jacob (1860-1863) en Esther (1863-1932).

Meijer groeide op en werd koopman, vaak een eufemisme voor iemand die af en toe wat verkocht of op een markt stond en daar voor zijn bestaan moest sappelen. Hij trouwde op 17 december 1873 in Amsterdam met Saartje Agsteribbe. Het echtpaar kreeg vijf kinderen: Karel (1879-1943), Isaac (1881-1884), Salomon (1884-1942), Isaac (1887-1888) en Joel (1889-1943).

Twee zoons, Isaac en nog eens Isaac, overleden dus al jong. De andere drie kinderen – Karel, Salomon en Joel – werden vermoord tijdens de Tweede Wereldoorlog. De oudste zoon Karel, rijwielenkoopman, was in 1939 voor de tweede keer getrouwd met Marianne Swart, met wie hij op 2 juli 1943 in Sobibor vermoord werd. Zij hadden geen kinderen. Salomon trouwde met Mina Broekman en kreeg in 1923 een zoon, Meijer Salomon. De vader werd in Auschwitz vermoord in 1942, de zoon in 1944. De moeder overleefde de oorlog en overleed in 1987. Voor zover bekend was Joel niet getrouwd.

Grootvader Meijer Barber was toen al overleden, op 24 januari 1912. Hij was 66 jaar oud. Meijer was afkomstig uit het Amsterdamse Joodse proletariaat en werd begraven waar zoveel arme Joodse mensen begraven werden, op Zeeburg. Na de Tweede Wereldoorlog leefde geen van zijn kinderen en kleinkinderen meer. In 1956 is zijn graf, met grafsteen, verplaatst naar de begraafplaats in Diemen.

(Bron: Joods Amsterdam, gebaseerd op informatie van Max van Dams website ‘Stambomen van Nederlands Joodse families’.)